Het recht van de patiënt op vrije artsenkeuze en het niet-concurrentie-beding van de arts

    juli 20, 2022

    Zowel de wet als feitelijke situaties kunnen er voor zorgen dat het keuzerecht van de patiënt wordt beperkt. Zo heeft de beroepsbeoefenaar steeds de mogelijkheid om een behandeling met een bepaalde patiënt te weigeren of is het mogelijk dat  de gewenste beroepsbeoefenaar niet beschikbaar tijdens een wachtdienst. Daarnaast kan de interne organisatie van een instelling, bv. een ziekenhuis, er ook voor zorgen dat de patiënt niet de beroepsbeoefenaar heeft van zijn keuze wanneer bijvoorbeeld een bepaalde beroepsbeoefenaar niet is verbonden aan die instelling waar de patiënt behandeld wenst te worden. In dat geval kan de patiënt niet eisen dat het ziekenhuis die welbepaalde arts toelaat in de instelling om de patiënt te behandelen.  Hetzelfde geldt trouwens ook indien het ziekenhuis de samenwerking met de arts heeft beëindigd.

    Wat betreft de wettelijke beperkingen aan het recht op vrije keuze van een beroepsbeoefenaar kan  worden verwezen naar bv. de arbeidsgeneeskunde, de arbeidsongevallenwet, de medische behandeling van gedetineerden en geïnterneerden en de gedwongen opname van geesteszieken. Ook de wet betreffende dringende geneeskundige hulpverlening dat vastlegt welke patiënt naar welk ziekenhuis moet worden overgebracht in geval van een dringende oproep impliceert een beperking op het recht van vrije keuze van beroepsbeoefenaar van de patiënt (F. Dewallens en P. Schoukens in Handboek gezondheidsrecht, 2014).

    In de zorg komt het voor dat er met niet-concurrentiebedingen wordt gewerkt. Zo kan in het associatiecontract van huisartsen of specialisten zijn bepaald dat indien één van de associés de associatie verlaat, hij of zij gedurende een bepaalde periode en in een bepaald gebied geen activiteit zoals uitgevoerd onder het associatiecontract, mag verrichten. Ook een instelling zoals een ziekenhuis kan een niet-concurrentiebeding voorzien in het individueel contract met de ziekenhuisarts (en in de algemene regeling).  Het spreekt voor zich dat een dergelijk beding het recht op vrije keuze van beroepsbeoefenaar beperkt. Er zal immers door de patiënt een grotere afstand moeten worden afgelegd om door een bepaalde beroepsbeoefenaar te kunnen worden behandeld wanneer die arts zich omwille van het concurrentiebeding zich verder moet vestigen.

    Het concurrentiebeding zal evenwel aan een aantal voorwaarden moeten beantwoorden om geldig te zijn. Instellingen die een belangrijke plaats innemen in de gezondheidszorg zullen vooreerst op basis van de mededingingsregels niet zomaar om het even welke niet-concurrentiebedingen kunnen toepassen. Bovendien en vooral zullen alle instellingen of associaties van artsen  die een niet-concurrentiebeding willen hanteren, er moeten voor zorgen dat het beding beperkt is in de tijd. Een beding dat geldt gedurende een periode van 3 jaar nadat een arts een praktijk of instelling heeft verlaten, gaat te ver. Het beperkt in een te grote mate de vrijheid van de arts-ondernemer. Ook het gebied waarbinnen het niet-concurrentiebeding geldt moet beperkt zijn. Een clausule die concurrentie onder huisartsen verbiedt binnen een perimeter van 40 km gaat te ver. Ook wat betreft de niet toegelaten activiteiten  moet het niet-concurrentiebeding afgelijnd zijn. Indien het te vaag geformuleerd is zal het niet kunnen worden afgedwongen. Het moet trouwens betrekking hebben op een concurrerende activiteit. Een andere activiteit dan degene die voorheen werd uitgeoefend valt dus niet onder het niet-concurrentiebeding.

    Stefaan Callens