Op 17 juli heeft de federale regering het ontwerp van de nieuwe Wet Patiëntenrechten goedgekeurd. De eerste Wet Patiëntenrechten dateert van 22 augustus 2002 en na meer dan 20 jaar wil de minister van Volksgezondheid deze wet nu moderniseren. Het ontwerp streeft ernaar om de patiëntenrechten meer aan te passen aan de huidige maatschappij. Hierbij wordt niet alleen rekening gehouden met de digitale en technologische evoluties, maar ook nieuwe gezinssituaties. Zo zal het voor pleegouders mogelijk zijn om hun pleegkind te vertegenwoordigen vermits het ontwerp niet enkel meer verwijst naar “ouders”.
Het ontwerp is gebaseerd op 3 grote pijlers. Vooreerst staat het belang van de patiënt centraal. De patiënt moet gezien worden als een volwaardig, holistisch persoon en niet louter als een zorgvrager. De minister wil hiermee inzetten op doelgerichte zorg waarbij de wensen en verwachtingen van de patiënt te allen tijde zo goed mogelijk gerespecteerd moeten worden. Zo bouwt het ontwerp de mogelijkheid tot ‘vroegtijdige zorgplanning’ in. Het ontwerp definieert dit als: “het continu denk- en communicatieproces tussen de patiënt, de gezondheidszorgbeoefenaar(s) en op verzoek van de patiënt de naasten met als doel de waarden, levensdoelen en voorkeuren van actuele en toekomstige zorg te bespreken”. Hierbij gaat de patiënt samen met de zorgverlener nadenken over de toekomst van de patiënt. De lijst met definities wordt daarnaast uitgebreid met “voorafgaande wilsverklaring: het schriftelijk of elektronisch vastleggen van de wil van de patiënt voor het geval de patiënt niet meer zelf kan beslissen”, ‘vertrouwenspersoon’ en ‘vertegenwoordiger’.
Deze laatste twee definities kaderen binnen de tweede pijler van het ontwerp, namelijk de samenwerking met de patiënt. De vertrouwenspersoon wordt meer betrokken bij het zorgtraject. Ook zullen nabestaanden van overleden patiënten een klacht kunnen indienen.
Ten derde moet het ontwerp de patiënt meer leiding geven. Dit uit zich door meer transparantie en duidelijke informatie uitdrukkelijk op te nemen in de wet. Zo bepaalt het voorontwerp dat de gezondheidszorgbeoefenaar de patiënt moet informeren over (1) de mate waarin hij ten gevolge van opgelegde maatregelen niet voldoet aan de voorwaarden voor de uitoefening van zijn beroep en zijn praktijkvoering, (2) of hij al dan niet beschikt over een verzekeringsdekking of een andere individuele of collectieve vorm van bescherming met betrekking tot de beroepsaansprakelijkheid en (3) zijn beroepsbekwaamheid en beroepservaring. Dit laatste punt betreft geen actieve informatieplicht.
Ook de therapeutische exceptie krijgt een opfrisbeurt. De gezondheidszorgbeoefenaar zal namelijk eerst moeten nagaan of de informatie niet gradueel meegedeeld kan worden. Bovendien legt het voorontwerp uitdrukkelijk op dat de gezondheidszorgbeoefenaar op geregelde tijdstippen moet nagaan of het klaarblijkelijk ernstig nadeel nog aanwezig is.
Het is nu aan de Raad van State om haar advies over dit ontwerp te geven, waarna het federaal parlement zich hierover zal uitspreken.
Brigje Verhasselt